Wielen uitbalanceren (III)



Hoeveel lood moet u gebruiken en waar moet dit komen?

Om te beginnen moet u weten dat het velglint en de binnen- en buitenband moeten zijn aangebracht voordat u een wiel gaan uitbalanceren. Vervolgens moet u bepalen of u de juiste ventiellengte gebruikt. Zoals gezegd: hoe langer het ventiel, hoe groter doorgaans de onbalans. Gebruik dus een zo kort mogelijk ventiel zodat u ook zo min mogelijk uitbalanceerlood hoeft te gebruiken, maar ook weer niet zo kort dat u de band niet meer goed kunt oppompen. Sommige pompen hebben minder ventiellengte nodig dan andere. Houd hier rekening mee. Als u eenmaal de juiste ventiellengte heeft bepaald, moet u die lengte na het uitbalanceren uiteraard blijven gebruiken.

Zet uw fiets hierna op de kop neer op een vlakke ondergrond of zet het wiel in een wielrichter als u die heeft. Controleer dat de as soepel draait, het wiel recht is en zonder weerstand draait (dus niet aanloopt tegen een remblokje). Als u het achterwiel gaat uitbalanceren moet u het wiel zo in de achtervork zetten dat de ketting niet om de body loopt en deze ook niet raakt (zie foto hieronder links). De body moet meedraaien.



Geef een zetje aan het wiel en laat dit draaien totdat het stilstaat. Het zwaarste deel van het wiel zal uiteraard op het laagste punt tot stilstand komen. Zet op dit punt met krijt een streepje op de de band. Herhaal dit drie keer. Als het streepje steeds op hetzelfde punt eindigt, is het wiel uit balans. Plak nu precies tegenover dit punt ter hoogte van het velgbed (want daar wordt het lood aangebracht) wat lood op de velg (zie foto hierboven rechts). Geef het wiel weer een zetje en kijk waar het krijtstreepje eindigt. Ga hiermee door en gebruik meer of minder lood net zolang totdat het streepje op de band steeds op een ander punt eindigt als u het wiel een zetje geeft. Breng het lood tot slot onder het velglint aan.